Het boek begint intrigerend: de ik-verteller loopt door de hoofdstraat van Beiroet en denkt een ogenblik dat hij zich zelf ziet lopen.
Is het zijn eigen spiegelbeeld in een etalageruit? Nee, hij loopt anders, in een andere richting en draagt andere kleren. ‘Het was dus mijn spiegelbeeld niet, ik was het zelf’. De verteller heeft het gevoel uiteen te vallen, het duizelt hem, maar hij herstelt zich en ziet vervolgens de ‘film van zijn leven’ aan zich voorbijtrekken
Een spannend verhaal over een dubbelganger wordt deze roman echter niet. Het wordt, inderdaad, die levensfilm. De jongen stamt uit een analfabete, christelijke familie uit een dorp niet ver van Beiroet, berucht om zijn bloedveten en zijn starre traditionalisme. Zijn vader mishandelt hem ongenadig, op school is het weinig anders en de clans voeren permanent oorlog. Een splijtzwam in het gezin is het schoolonderwijs, met name in geografie en sterrenkunde, dat het traditionele geloof ondermijnt. Brechts Leben des Galilei en foto’s van Gagarins ruimtereis zijn een krachtige steun bij de verwerving van een wetenschappelijke, althans onreligieuze wereldbeschouwing. De verteller gaat studeren, maar wordt in Beiroet al spoedig marxist. Het geweld van zijn jeugd gaat naadloos over in dat van de burgeroorlog; ook hij zelf neemt in een militie letterlijk deel aan ‘de historische strijd van de arbeidersklasse’. Door een zware verwonding en het einde van de oorlog vallen hem de schellen van de ogen.
Na honderd bladzijden zijn we terug bij de vermeende dubbelganger. Het blijkt slechts een ‘kameraad’ uit de partij te zijn, zijn voormalige ideologische en paramilitaire leidsman, die het nu, kort na de oorlog, alweer gemaakt heeft in de nieuwe orde. Hij is een brave moslim geworden met een mooi pak, een buikje en een bidsnoer in zijn handen. Het weerzien met deze man confronteert de verteller inderdaad met zich zelf, maar alleen doordat het zijn eigen herinneringen activeert en in perspectief zet. Dat is minder spectaculair dan aanvankelijk werd gesuggereerd. Het is de aloude geschiedenis van ideologische verblinding, van met revolutionair elan achter een baasje aanlopen dat even ongeloofwaardig is als de traditionele gezagsdragers, een verhaal van verlakkerij en verraad. Je zou verwachten dat kennis daarover intussen in de menselijke genen was opgeslagen, maar nee, ook deze held moet alles weer moeizaam vanaf het nulpunt ontdekken. De verteller geeft wel erg uitvoerig lucht aan zijn recente verachting voor de ‘kameraad’. Zonder twijfel is de vent perfide, maar dat zijn eigen onschuld ook een vorm van schuld is ziet hij niet.
Het verhaal wordt op een hoger plan getild doordat de verteller het schrijft aan Kawabata, de Japanse auteur die in 1972 zelfmoord heeft gepleegd. Door aan deze bewoner van een andere planeet, die christen noch moslim was, de ‘exotische’ zaken te verklaren die voor Arabieren vanzelfsprekend zijn schept hij een kritische distantie. Tegenover hem kan hij zich ook rekenschap te geven van zijn taal, waarin, of hij nu wil of niet, steeds clichés sluipen. Zonder vanzelfsprekendheden en clichés kan hij niet, maar samen met Kawabata beschouwt hij ze ironisch, sarcastisch en soms mild-meewarig. Van de geadresseerde verwacht hij bovendien, dat deze al het vreemde dat hij vertelt zal geloven en begrijpen. Dat hij zich zelf ziet lopen, dat hij zich dingen herinnert die vóór zijn geboorte hebben plaatsgehad, dat hij de kleur kent van elke dag die hij heeft meegemaakt, zulke eenvoudige zaken meent hij aan zijn Arabische medeburgers niet kwijt te kunnen. Die hebben vastomlijnde kennis van een geïdealiseerd verleden en een daarop gebaseerde, al even geïdealiseerde toekomst, terwijl zij voor werkelijke ervaringen en herinneringen geen ruimte laten – en voor een behoorlijk stuk literatuur dus evenmin, is de implicatie. Zij zijn zelfs vergeten dat hij ooit zwaargewond is geweest; daarentegen weet mijnheer Kawabata ‘tegenwoordig heel goed wat dood is’.
De kern van deze roman is dus een levensschets van een waarschijnlijk niet al te fictief personage, die tevens achtergrondkennis van de Libanese burgeroorlog oplevert. De verliteraturing ervan in het (niet volgehouden) dubbelgangermotief is minder geslaagd. Maar de introductie van Kawabata en alle mogelijkheden van dien is een vondst die ad-Da’ief prachtig heeft uitgebuit.